Uit de praktijk
Het zal ergens in het voorjaar van 2010 zijn geweest toen ik het plan opvatte om zes weken door Zuid-Amerika te reizen. Destijds zat ik al zo’n maand of 5 op Curaçao en zou daar nog zo’n vijf maanden blijven. Zuid-Amerika is dan dichtbij. Maar in de Caribische zon las ik ook boeken van de Trappister monnik Thomas Merton. En daar raakte ik zo van onder de indruk dat ik besloot om m’n reisplannen radicaal om te gooien. Merton woonde van 1941 tot zijn dood in 1968 in de abdij van Gethsemani in Kentucky, Noord-Amerika, en ik bedacht dat ik daar zo’n 3 weken in stilte wilde doorbrengen. Zo bedacht, zo gedaan.
In de stilte word ik altijd eerst overvallen door al het lawaai in m’n hoofd. Het eerste wat al snel door m’n hoofd stuiterde, was ‘wat doe ik hier?!’, ‘wie verzint het om naar Amerika te gaan om daar vervolgens 3 weken in een klooster te gaan zitten?’. Maar na een paar dagen gaat zo’n storm aan stemmen vanzelf liggen. En in de ruimte die toen ontstond, vroeg ik mijzelf af wat voor mij de kern is van het christelijk geloof. Of, anders gezegd: wat is het absolute minimum voor mij wil ik nog kunnen geloven? Wat doet er voor mij echt toe om te geloven en wat niet écht: wat kan ik missen of opgeven. Dat is een vraag waar je dagen en nachten lang op kunt kauwen. Een klooster is daarvoor bij uitstek een goede omgeving.
Toen ik in de vroeg ochtend van 1 augustus 2010 door de kloostertuin liep, werd ik mij ervan bewust dat als Jezus niet uit de dood is opgestaan het christelijk geloof voor mij er niet meer toe doet. En zo werd de opstanding van Jezus uit de dood voor mij de kern van het geloof én de bron van waaruit geleefd kan worden. Het belang van dit laatste heb ik later tijdens een stilteretraite in de kl0ostergemeenschap van Taizé ontdekt. De opstanding van Jezus maakt zijn volgelingen weliswaar tot opstandelingen – maar die navolging van Jezus gaat door de goot. De graftuin van de opstanding kan alleen bereikt worden via de hoofdschedelplaats van de kruisiging.
Opstanding zonder kruisiging is ‘goedkope genade’. “Goedkope genade is genade zonder navolging, genade zonder kruis, genade zonder de levende, mens geworden Jezus Christus.” (Bonhoeffer) Kruisiging zonder opstanding is pure wanhoop en maakt van christenen terecht dwaze idealisten als Don Quichot of tot mensen die zonder perspectief begeren te lijden en dat is ziekelijk. Zonder die opstanding van Jezus uit de dood valt er wat mij betreft niet zoveel te geloven. En ten diepste ook niet te leven. Om de waardevolle betekenis van de Opstanding voor ogen te blijven houden, kocht ik in de abdij van Gethsemani de Opstandingsicoon die u op de voorpagina van Kerkklanken ziet. Toch. Het heeft nog een paar jaar geduurd voordat ik tot de ontdekking kwam dat het geloof in de opstanding wel een levensbron is maar niet de zin van het leven is. Het is Paulus in zijn brief aan de Filippenzen (3,7-11) die mij ervan doordrong dat de opstanding geen doel in zichzelf is maar plaatsvindt met het oog op iets anders. Het leven draait niet zonder meer om het leven. Daarom kan gezondheid ook nooit het belangrijkste zijn dat er is. Belangrijker dan de kwantiteit van het leven is de kwaliteit van het leven. Belangrijker dan dát je er bent, is hóe je er bent. Belangrijker dan het leven zonder meer is het kennen of liefhebben van God. Zonder liefde heeft het leven geen zin. Zonder liefde heeft de opstanding van Jezus uit de dood geen betekenis. Opstanding is weinig anders dan een liefdesverklaring. Opstanding tegen armoede, onrecht, vreemdelingenhaat en onderdrukking is niets anders dan een daadwerkelijke liefdesuiting dat het de ander je aan het hart gaat. Opwekking uit de dood is niet anders dan een daadwerkelijke liefdesuiting van God dat hij zich door niets en niemand van jou en mij laat scheiden. Geloven in de opstanding uit de dood is volgens mij niets anders dan een liefdesverklaring aan God: ik kan en wil mij geen bestaan voorstellen zonder Jou -ook geen doodsbestaan- want daarvoor houd ik teveel van Jou. Allee, wij geloven in de opstanding der doden, het leven om te lieven de Levende en de levenden.
André van den Bor