Eerder schreef ik over de twee bijbels in ons bezit uit de zeventiende en achttiende eeuw: de bijbel van 1637 en die uit 1757. We hebben ook nog een bijbel uit de negentiende eeuw; gedrukt in 1837 te Amsterdam. Op de foto de drie bijbels naast elkaar. Over de kleinste schrijf ik nu. Het is een zo te zien veelgebruikte bijbel. De leren omslag toont duidelijk slijtage en de koperen sloten
zijn verdwenen. Op de voorkant is in het leer gestanst “C. TEN HOOS(?)EN 1839.” Wie deze Ten Hoosen was, is onbekend. Eveneens wat het jaartal 1839 voor betekenis had, noch hoe de bijbel in ons bezit is gekomen. Onze eerste kerk dateert uit 1842; drie jaar later. Is deze bijbel te dienen? En is er uit voorgelezen? We weten het niet. Wat wél uit de bijbel te lezen is, is de geschiedenis van ons land en de ontwikkeling van de liturgie.
Wat dat eerste betreft; de bijbel van 1637 was geautoriseerd door de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, de tweede bijbel door het stadsbestuur van Leiden. Voor de Ten Hoosenbijbel tekende Henricus Weyland, predikant en secretaris van de stad Amsterdam. Maar ditmaal was het niet de Staten Generaal die garant stonden voor de echtheid, maar was het het Provinciaal Kerkbestuur van NoordHolland, daartoe gemachtigd door de Algemene Classicale Synode van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Bovendien staat op het voorblad niet het wapen van de Staten
Generaal maar dat van het Koninkrijk der Nederlanden. Het wapen met een klimmende leeuw wordt gedragen door twee gekroonde leeuwen. Eronder een banderol met het opschrift ‘JE MAINTIENDRA’. Een kleine schrijffout; de ‘i’ ontbreekt. Dit was de (verkorte) lijfspreuk van Willem van Oranje en is sinds 1815, met de stichting van het
Koninkrijk der Nederlanden, de wapenspreuk van Nederland. Een jaar later, in 1816, ontstond bij koninklijk besluit van koning Willem I de Nederlandsche Hervormde Kerk.
In feite was deze ‘nieuwe’ kerk een voortzetting van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, zoals de Protestantse (staats)kerk sinds de Tachtigjarige oorlog heette. Met dit verschil dat Willem I een kerkorde liet maken. Tegen deze kerkorde kwam overigens verzet. Velen vonden dat de staat zich niet met kerkzaken diende te bemoeien. Maar linksom of rechtsom, onze bijbel laat de
verandering in de negentiende eeuw zien: het wapen van Nederland, een algemene synode en een provinciaal kerkbestuur op de eerste bladzijden.
Ook liturgisch was er nogal wat veranderd, en ook dat lees je terug in onze Ten Hoosenbijbel. In 1773 was er een nieuwe Psalmberijming verschenen. Tot die tijd was de psalmberijming van Petrus Datheen in gebruik; een berijming uit 1566. Na meer dan twee eeuwen was er behoefte aan een modernere berijming. In opdracht van de (toen nog!) Staten Generaal stelde een commissie
een bundel samen uit drie reeds bestaande bundels. Deze psalmberijming, nu bekend als de ‘Oude berijming’, werd vanaf 1775 verplicht ingevoerd. Dat viel lang niet in alle gemeenten goed; er ontstond verzet tegen deze vernieuwing. In Vlaardingen en Maassluis leidde dit tot het zogeheten ‘Psalmenoproer’. De roman ‘Het Psalmenoproer’ van schrijver Maarten ’t Hart gaat
hierover.
Daarnaast ontstond behoefte aan andere liederen dan alleen de Psalmen en een tiental andere, door de Staten Generaal in 1619 goedgekeurde gezangen. In 1796 nam het Provinciaal Kerkbestuur van NoordHolland het initiatief tot een bundel anderssoortige liederen. Elf jaar later, in 1807, zagen de Evangelische Gezangen het licht. Voluit: Evangelische gezangen om nevens het boek
der psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde gemeenten gebruikt te worden. Een van de bekendste liederen uit deze bundel is ‘Uren, dagen, maanden, jaren’ van de dichter Rhijnvis Feith, vooral gezongen op of rond 31 december (zie foto). De bundel telt 192 liederen en werd evenals de psalmberijming verplicht gesteld. Ook nu leidde dat tot
verzet. Soms zette men de politie in om de verplichting te handhaven. De verplichting werd in 1860 opgeheven.
Onze Ten Hoosenbijbel bevat naast het Oude en het Nieuwe Testament zowel de Psalmen als het Evangelische Gezangboek. Tegelijk wordt een soort muziekonderricht gegeven: onderaan de bladzijde van autorisatie staan twee regels ‘MuzijksOnderwijs’, met een mineur en een majeurtoonladder (zie foto). De Psalmen staan genoteerd in hele en halve noten, de Gezangen kennen uitsluitend hele noten. Bovendien zijn eraan toegevoegd: de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een ‘Kort Begrip der Christelicke Religie; Voor die haer willen begeven tot des Heeren heyligh Avontmael’ (een samenvatting van de Heidelbergse Catechismus uit 1608) en ‘De Liturgie der Gereformeerde Kercken in Nederlant, Ofte De Formulieren bij deselve in den
uyterlicken Dienst gebruykelick’ (teksten en gebeden voor de eredienst). Mede door deze toevoegingen is de Ten Hoosenbijbel een echte ‘gebruiksbijbel’ voor op de kansel: om uit te lezen, te zingen en te leren. Of hij in onze kerk gebruikt is en zo ja vanaf wanneer en tot wanneer, blijft echter zoals gezegd onbekend.